Wintervergadering van de Nederlandsche Vereeniging voor Levensverzekeringgeneeskunde op Zondag 28 november 1948 in het gebouw van “de Nederlanden”, van 1845, te ‘s-Gravenhage, onder voorzitterschap van Dr. M.J. Roessingh.
[….]
Nadat deze technische aangelegenheden besproken zijn, geeft de Voorzitter het woord aan Dr. H.J. Coert voor het houden van zijn voordracht over de geschiedenis van het Bureau voor abnormale risisco’s en de medische statistiek in de levensverzekeringgeneeskunde.
Spr. zet In het kort uiteen de wording en de werkwijze van het “Bureau voor de Statistiek van minderwaardige Levens”, later, wegens de betere klank Bureau voor abnormale Risico’s genoemd. De oprichting is geschied op initiatief van Dr. van Wely, destijds med.adv. van de Olveh. Een kleine commissie, waarvan ook Dr. Bonebakker, med.adviseur van “de Hoop” en spreker deel uitmaakten, overlegde met den toenmaligen directeur van het Centraal Bureau van de Statistiek, den Heer Methorst. Dit was in 1915. De werkwijze werd aldus vastgesteld. Aan alle medewerkende maatschappijen – en alle van enige betekenis traden toe – werden vanwege het Bureau kaarten gezonden, waarop door de maatschappijen een uittreksel der Geneeskundige rapporten zou worden verwerkt van alle levens, die niet op de normale voorwaarden waren aangenomen. Daaronder vielen dus ook die levens, die wel is waar de normale premie betaalden, maar op wie – voor zover dit uit een aantekening van den med.adviseur op de rapporten bleek – desniettemin enige beperking b.v. in verkorting van den aangevraagden duur of anderszins, was toegepast.
Spr. licht de Inrichting van de kaarten nader toe, er uitdrukkelijk op wijzend, dat de namen werden weggelaten. Het waren uitsluitend gevallen geworden, geen personen meer; alleen de initialen werden vermeld om identificatie van de persoon, zo dit bij uitzondering nodig mocht zijn, niet onmogelijk te maken.
Zo kwam er in den loop der jaren een uitgebreide verzareling kaarten tot stand, waarvan het aantal op het tijdstip van den brand in het gebouw der Eerste Nederlandsche, alwaar het Bureau was ondergebracht, op 3 Maart 1945, op 50 à 60 duizend mag worden geschat.
De leiding van het Bureau berustte van den aanvang af tot den ongeluksdag van den 3den Maart, die onze gehele verzameling vernietigde, bij spreker, bijgestaan door een ambtenaar voor het administratieve werk. Grote zorg werd besteed aan het classificeren en rangschikken der kaarten, aan de contrôle en zo nodig leiding geven aan het juist invullen ten kantore der Maatschappijen en aan het optekenen van alle mutaties, door uittreden uit de verzekering of ook wel door ophouden een abnormaal risico te zijn omdat de premieverlioging na een bepaald tijdstip niet meer werd toegepast. Zorgvuldig moest telkens worden gecontroleerd of de maatschappijen alle veranderingen te onzer kennis hadden gebracht.
De doodsoorzaken hadden natuurlijk de bijzondere belangstelling van het Bureau. Helaas waren er in dit ozzicht nog al eens leegten, die door onvermoeid naspeuren in menig geval nog wel vielen te achterhalen, maar dikwerf ook niet. Spreker dringt er met klem op aan, dat de medische adviseur bij een sterfgeval niet rust voordat hij – ten behoeve van de statistiek – de doodsoorzaak te weten is gekomen. Het is sprekers ondervinding, dat dit pogen op een hoogst enkele uitzondering na, steeds succes heeft. Want zonder voldoende kennis der doodsoorzaken is een statistische bewerking van ons materiaal onbegonnen werk.
Bewerkt werden In den loop der jaren: de groep der glycosurie en die van het uleus pepticum (zie: Het verzekeringsarchief……).
Op het program stonden als eerste onderwerpen: de hypertensie en de albuminurie.
Spreker gaat nader in op het mededelen van de doodsoorzaken In verband met het beroepsgeheim.
Hij wijst op een hardnekkig misverstand, dat in zijn studententijd reeds bij een zijner leermeesters bestond en nog voortleeft: dat de medische statistiek zeer goed verzorgd wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek en geen aparte bemoelenis van de zijde der levensverzekering van noode heeft. Die zo redeneren verliezen uit het oog, dat het in de Levensverzekeringegeneeskunde gaat om gekeurde levens, met zeer bepaalde afwijkingen en dat de bedoeling geen andere is dan om uit te vorsen in hoeverre deze afwijkingen van invloed zijn geweest op de doodsoorzaken.
Spreker staat stil bij de verschillende opvattingen der collega’s in den loop der jaren ten aanzien van het Beroepsgeheim. Hij verwijst naar den “Vrede van Tilburg”, zo genoemd naar de voorstellen van een gemengde commissie van Levensverzekeraars en medici, aangenomen op de Maatschappijvergadering te Tilburg in 1910, waarbij de collega’s werd aangeraden aan de med.adviseurs voor de statistiek alle medewerking te verlenen. Hij herinnert aan het rapport der Maatschappij Commissie: Sikkel, Navis, Pinkhof. Coert, besproken in de Maatschappijvergadering van 1926 in verband met een commentaar daarop van de Centrale Commissie van Beroepsbelangen. Het oordeel der meerderheid van de Commissie, die een terugkeer van de besluiten van Tilburg voorstond en feitelijk iedere mededeling – ook uitsluitend ten behoeve der statistiek – uit den boze achtte, vond geen onverdeelde bijval. Meer instemming vond sprekers mening, neergelegd in het minderheidsrapport, gesteund als ze werd van gezaghebbende zijde: is diegene, die de mededeling zal doen behoorlijk tot spreker gemachtigd, dan is er wettelijk geen geheim meer, zoals in 1915 mede in een druk bezochte advocatenvergadering was vastgesteld. Moreel was de arts dus volkomen verantwoord onder deze voorwaarde voor de statistiek mededelingen te doen. Was de uitkering in het geding, dan – aldus de Centrale Commissie – moest ieder naar eigen geweten beslissen wat hem te doen stond.
Spreker zet nader uiteen hoe de strijd over het beroepsgeheim in den loop der jaren niet is verstomd. Het misverstand dat het Centraal Bureau voor de statistiek de Levensverzekeringsgeneeskunde van voldoende gegevens voorziet, duurt voort. Nog zeer onlangs raadde de afgetreden voorzitter van de maatschappij, Dr.Planteydt, ook voor de statistiek het geheim gestreng te bewaren (Med.Contact, 13.10.48).
Spreker haalt verschillende voorbeelden aan uit zijn langdurige ervaring, hoe verschillende collega’s bezield zijn met, wat op de Algem.vergadering in 1926 genoemd is, “de Eredienst van het Beroepsgeheim”, geheel uit het oog verliezende dat het beroepsgeheim er is ten bate der mensheid en niet omgekeerd.
Intussen heeft spreker bij zijn naspeuringen van de doodsoorzaken In het algemeen grote medewerking van de collega’s ondervonden; hij hoopt dat eens de tijd mag aanbreken dat het Centraal Bureau van de Statistiek zijn gegevens voor dit zuiver wetenschappelijk doel zal beschikbaar stellen, zoals thans reeds ten aanzien van onderzoekingen op het gebied van ziektestatistiek geschiedt.
Spreker besluit met een krachtige opwekking tot de aanwezigen, een plan te steunen, dat hij als volgt ontwikkelt.
Het staat voor spreker vast, dat een betrouwbare statistiek van gekeurde levens voor de Levensverzekeringemaatschappijen in een dringende behoefte zal voorzien. Wij parasiteren in deze thans in hoofdzaak op Amerika. Maar dit is geen waardig standpunt: is het zover met ons gekomen dat wij uit eigen kracht niets vermogen? Het standpunt is ook niet juist. De toestanden daar te lande zijn in zovele opzichten anders dan hier, dat wij een zuiver Nederlandse statistiek behoeven.
In grote trekken ziet hetgeen spreker voorstelt er aldus uit:
De Levensverzekering-maatschappijen besluiten op gezamenlijke kosten een “Bureau voor Medische Statistiek” te stichten” met het doel de bijzondere aandacht te wijden aan het gedrag der abnormale risico’s in verband met de verschillende doodsoorzaken. Tevens zal het onderzoek zich tot de gewone levens moeten uitstrekken, ware het alleen maar om over vergelijkingsmateriaal te beschikken.
Aan het hoofd komt een behoorlijk bezoldigd ambtenaar, iemand vertrouwd met statistiekwerk en wien voldoend medisch Inzicht, voor zover hij dat wegens vroegere opleiding niet bezit, ware bij te brengen.
Aan het Bureau zijn een of meer ambtenaren verbonden voor administratieve bezigheden, die, zo nodig, ook kunnen helpen bij het op kaart brengen der rapporten ten kantore der medewerkende maatschappijen. Want het is verkieselijker dit werk door geschoolde ambtenaren te laten verrichten, dan dit aan de maatschadpijen zelf over te laten. Het bevordert de eenvormigheid van werken en de betrouwbaarheid van de statistiek.
Voor het welslagen van het plan acht spreker het gewenst, dat de medische adviseurs contact zoeken met het actuariëel Genootschap. Dit zijn statistisch geschoolde mensen. Kunnen wij in samenwerking met hen een plan opmaken en aan de maatschadpijen voorleggen, dan houd ik mij van de medewerking der maatschappijen overtuigd.
Dit zal geld kosten. Bedenkt men wat enkele grote maatschappijen jaarlijks gemiddeld aan reclame uitgeven, dan kan spreker zich niet voorstellen dat het plan op financiële bezwaren zou afstuiten.
Enkele door onze vereniging en door het Actuariëel Genootschap aangewezen leden zouden een toezichthoudende en adviserende Raad kunnen vormen.
Spreker ziet in de bevordering van dit plan voor onze vereniging een mooie taak.